De smid: een oud vakmanschap
In de steden ontstonden er doorheen de middeleeuwen georganiseerde gilden of ambachten. De smeden waren bij de eersten die zich op die manier organiseerden. Er ontstonden verschillende specialiteiten binnen het vakmanschap zoals hoefsmid, wapensmid, koperslager, edelsmid, sleutelsmid, spijkermaker, muntslager, … Die specialisatie beperkte zich grotendeels tot de steden, op het platteland moest de smid van alle markten thuis zijn. De smeden in de dorpen waren daarom meestal hoefsmeden of algemene smeden.
Een oud vakmanschap
De eerste metalen die door de mens bewerkt werden, waren waarschijnlijk goud, zilver en koper. Die metalen komen immers vaker in een zuivere toestand voor in de natuur en zijn bovendien, als zachtere metalen, gemakkelijk smeedbaar. Het belang van de evolutie van de gebruikte metalen voor de geschiedenis van de mensheid uit zich in het gebruik ervan voor het benoemen van de opeenvolgende tijdsvakken van de prehistorie. Het eerste metaal dat regelmatig voor gebruiksgereedschappen werd gebruikt, was koper. De oudste vondsten dateren van ca. 5.000 voor Christus, het begin van het zogenoemde kopertijdperk in het Midden-Oosten. In de daaropvolgende periode, het bronzen tijdperk, ontdekten de mensen dat tin bij koper voegen het metaal steviger maakte. In Europa liep het bronzen tijdperk van ca. 2.300 tot 700 voor Christus.
Ijzer
IJzer verving al snel brons als metaal voor wapens en gereedschappen omdat het sterker was. Daarenboven was ijzer gemakkelijker te vinden en te ontginnen dan koper en tin. Het smeden van ijzer vergde echter meer kunde en kennis dan het bewerken van brons. De smeedtechnieken voor het bewerken ervan waren anders: er waren hogere temperaturen voor nodig en het metaal kon niet via verhitting gehard worden. Bij ijzer gebeurde het harden door langdurig op het materiaal te slaan.
IJzer werd vanaf de vroege middeleeuwen ook in laagovens – geladen met steenkool en erts – gesmolten. Zo bleven er nog wel heel wat onzuiverheden in het metaal achter, die de smid tijdens het smeedproces diende te verwijderen. Tegelijkertijd zorgde de ontwikkeling van de mechanische aandrijving van de blaasbalg met waterkracht ervoor dat het ijzer gemakkelijker kon vrijkomen uit het erts.
In de Kempen
Vermoedelijk werd er al sinds de prehistorie ijzererts gewonnen in de Kempen. In de ijzertijd waren de Kelten, die toen het latere België bewoonden, meer vertrouwd met de ijzerbewerking dan de toenmalige Romeinen en Grieken, ondanks het relatief lage technologieniveau van de Keltische beschaving. De smid was in die lokale gemeenschappen een belangrijk persoon. Hij kon als enige zorgen voor de metalen voorwerpen die van groot nut waren in de maatschappij.
In de 16e eeuw werd er ijzererts gewonnen in de streek tussen Genk en Zutendaal. De regio rond Genk bleef ook later belangrijk voor de ontginning van moerasijzererts. In de streek van Kapellen en Brasschaat en in de westelijke Limburgse Kempen werd er eveneens op vrij grote schaal naar ijzererts gegraven. Vooral in de 19e eeuw nam de ontginning van ijzererts in de Kempen toe, als grondstof voor de sterk ontwikkelende ijzer- en staalindustrie in België.
Manusje van alles
De belangrijkste taken van de landelijke smid in de Kempen waren, naast het beslaan van paarden en runderen, vooral het maken en herstellen van gereedschappen, het aanleggen van hoepels op karrenwielen (in samenwerking met de wagenmaker) en vanaf de 19e eeuw ook het installeren en herstellen van olie- en kolenkachels.
Seizoensgebonden
Een groot deel van het werk van de smid was seizoensgebonden omdat de vraag van zijn klanten, voornamelijk landbouwers, dat ook was. Zo had de smid het in het najaar vooral druk met het aanscherpen en herstellen van boerenploegen. Het vervangen van kachels vond gewoonlijk plaats in de periode rond Pasen of Allerheiligen. Bestellingen voor karrenwielen vonden meestal plaats in de zomer. In de winter lagen heel wat landbouwactiviteiten stil. Dan had de smid tijd voor andere zaken. Klanten kwamen dan bij hem langs voor minder dringende zaken. Zo werden er bijlen, schoppen en ander gereedschap hersteld tijdens de winter. Bij winterse weersomstandigheden legde de smid kalkoenen (schroeven met punten voor extra grip) onder de hoefijzers van de dieren.
In de familie
De meeste smeden in de Kempen kregen de stiel van thuis mee, van vader op zoon – smeden waren bijna altijd mannen. Soms bleef een smidse zelfs eeuwenlang in het bezit van dezelfde familie. Er zijn talloze voorbeelden te vinden van generaties van smeden in de Kempen. Ook de smeden van de familie Telemans werkten generaties lang in dezelfde smidse; de naar Bokrijk verplaatste smidse uit Neeroeteren.
Andere smeden leerden het vak als leerjongen van een plaatselijke smid. Tijdens de 19e eeuw leerden sommige smeden uit de Kempen het ambacht in een officiële opleiding, op een vakschool.
Hoogovens
Vanaf de 18e eeuw werden er voor het smelten van ijzererts hoogovens gebruikt, gestookt met houtskool. Die evolutie kwam uit Duitsland en verspreidde zich daarna over de rest van Europa. De hoogoven kon een hogere temperatuur bereiken dan de laagoven. Daardoor smolt het ijzer beter en had het een homogenere structuur. Zo nam de kwaliteit van het metaal toe, waardoor het voor sommige toepassingen beter bewerkt kon worden. Het ijzer uit hoogovens werd vooral gebruikt voor gietijzeren producten. Voor gesmede voorwerpen bleef men langer ijzer uit laagovens gebruiken.
Tijdens de 19e eeuw maakten verdere technologische ontwikkelingen de productie van modern staal mogelijk. Dat leidde tot de massaproductie van metalen onderdelen en gereedschappen in gemechaniseerde fabrieken. Vooral vanaf de tweede helft van de 19e eeuw kwam het vakmanschap van de smeden door de opkomst van die massaproductie onder druk te staan. Volgens de industrietelling van 1910 waren er in België nog 7.506 smederijen, waar in totaal 15.080 mensen actief waren. Dat aantal daalde tijdens de 20e eeuw.
Vaarwel smid?
Door de mechanisering en de ontwikkelingen in de metaalindustrie nam het belang van de algemene smid vanaf het einde van de 19e eeuw sterk af. De hoefsmid bleef belangrijk zolang paarden een grote rol bleven spelen in de landelijke economie. Na de Tweede Wereldoorlog deed de mechanisering de rol van het lastdier in de landbouw verdwijnen. Ook in de Kempen verdween met het paard de smid uit het leven van het dorp. Om het hoofd boven water te houden, verschoven veel smeden hun activiteiten naar andere, verwante activiteiten zoals het openhouden van een ijzerwinkel of fietsenwinkel of carrosserie en zelfs het verkopen van garagepoorten.