Het Paenhuys
Het Paenhuys in Bokrijk is afkomstig uit Diepenbeek. Het werd vermoedelijk gebouwd rond het begin van de 18de eeuw (1700-1701). Het was de opvolger van een ouder, houten gebouw, dat al vernoemd werd in bronnen uit 1638. Op het einde van de 17de eeuw kwam Diepenbeek in handen van de Landcommanderij Alden Biesen (Bilzen), die toebehoorde aan de ridders van de Duitse Orde. Zij werden de nieuwe heren van Diepenbeek en bouwden er in het begin van de 18de eeuw een nieuw brouwhuis.
Het Paenhuys was een brouwhuis zonder inwonende brouwer. Het gebouw bestond uit een werkhuis met een brouwinstallatie, maar er was geen woning aan verbonden. Het gebouw had dus geen bewoners. In de tweede helft van de 19de eeuw deed het even dienst deed als gevangenis en huisvestte de gemeente er soms tijdelijke bewoners. In 1956 kwam het gebouw naar Bokrijk.
Brouwen moet hier!
Het Paenhuys van Bokrijk was vroeger het brouwhuis van Diepenbeek. De naam komt van ‘panne’, een oud woord voor ‘brouwketel’. Mensen uit Diepenbeek konden er tegen betaling bier brouwen.
Het Paenhuys van Diepenbeek werd rond 1700 een ‘banpaanhuis’. Dat wil zeggen dat het de bevolking van Diepenbeek verboden werd (vandaar het woord ‘ban’) om elders bier te brouwen dan in dit paanhuis. Door het gebruik ervan te verplichten, konden de heren van Diepenbeek veel meer inkomsten halen uit het brouwhuis. Zo’n verplichting is uitzonderlijk in die tijd, het is meer een fenomeen van de middeleeuwen. Dat geldt ook voor banmolens: molens waar de dorpelingen verplicht hun graan moesten laten malen. In de middeleeuwen kwamen banmolens en banbrouwerijen frequent voor in de Zuidelijke Nederlanden.
Belasting op bier
In veel dorpen moesten mensen belastingen of ‘cijns’ betalen op het bier dat ze brouwden. Als mensen thuis mochten brouwen, was er vaak een verbod om te brouwen tussen zonsondergang en zonsopgang, en moest je deur openstaan om onverwachte controles toe te laten. Zo kon de heer controle uitoefenen op hoeveel er gebrouwen werd. Elders betaalde je belasting op het tonnen van bier.
Nu de heer van Diepenbeek, de Landcommanderij van Alden Biesen, mensen verplichtte om hun bier in het paanhuis te brouwen, was het nog gemakkelijker om controle uit te oefenen. De landcommandeur liet zelfs de installaties om thuis te brouwen afbreken. Zo bleef geen druppel bier onbelast.
Mensen uit Diepenbeek moesten in de 18de eeuw dus brouwen op verplaatsing. Het voorbereidende werk – het graan mouten, dat is laten weken en kiemen – deden ze vooraf op de zolder van hun boerderij. Daarna namen ze hun grondstoffen mee en gingen de sleutel van het Paenhuys tegen betaling afhalen bij de rentmeester, de vertegenwoordiger van de heer van Diepenbeek.
Twist tussen heer en dorp
De inwoners van Diepenbeek waren bijzonder ontevreden over de verplichting om gebruik te maken van het paanhuis. De vorige eigenaars van Diepenbeek, adellijke families, hadden dit vermoedelijk niet verplicht en lieten de dorpelingen thuis brouwen. Er was ook toen wel al een paanhuis, maar het gebruik ervan – en dus de kost voor het afhuren ervan – was niet verplicht.
Het verplicht brouwen in het Paenhuys bleef 50 jaar lang een twistpunt tussen de Diepenbeekse bevolking en de heren van Alden Biesen. Na een aantal gerechtelijke processen werd in 1758 uiteindelijk een compromis gesloten. Voor eigen gebruik mochten de Diepenbekenaren voortaan weer brouwen op de eigen haard, fornuis of ketel.
Meer lezen?
In het onderzoeksrapport van Geheugen Collectief vind je meer informatie over Diepenbeek, het Paenhuys, en de twisten tussen het dorp en de heren van Diepenbeek